Het gaat nog steeds niet goed met haar. De pijn blijft, wordt niet minder, wordt niet meer. Ze loopt nog maar om de dag, want na een training of een duurloop moet ze herstellen en dat kost tijd. Ze gaat opzien tegen de training. Ze krijgt steeds minder zin in het hardlopen. Ze is bang voor de pijn die zal komen, tijdens of na een training. Toch mag ze hardlopen van de S.M.A-arts.
Ze twijfelt of lopen, met de pijn die ze voelt, wel goed is. In elk loopblad staat regelmatig: ‘nooit lopen met pijn!’ Zij mag dat wel van dokter Doorloper. Maar dan, na de ’20 van Brussel’ is ze het zat. Ze besluit dat ze stopt met hardlopen. Het lopen is zo gewoon niet leuk meer. Pijn, pijn en nog eens pijn. Overdag pijn, ’s nachts pijn, bij alles wat ze doet: pijn! Ze huilt om deze beslissing. De andere dag staat ze bij dokter Dorp op de stoep. Hij bekijkt het allemaal nog eens goed en adviseert haar om naar Papendal te gaan. Een afspraak is zo gemaakt. Ze kan al snel komen. Al haar hoop is nu op Papendal gevestigd.
Ondertussen gaan alle leuke wedstrijden haar neus voorbij: het N.K op de baan voor veteranen, Poldersport in Gouderak, de 3M marathon in Leiden en de gezellige strandlopen in Noordwijk en Egmond. Haar man loopt die wedstrijden wel. Zij staat erbij en kijkt ernaar. Ook leuk, maar niet zo leuk als zelf lopen. Als alternatief fietst ze veel. Helaas geeft fietsen haar niet hetzelfde gevoel als lopen. Lopen is het voor haar helemaal, en fietsen komt voor haar op de tweede plaats.
Dan is het de donderdag waarop ze in Papendal een afspraak heeft. Ze gaan samen, zij en haar man. Ze vraagt aan hem of hij ook in de spreekkamer van de dokter aanwezig wil zijn. Twee horen tenslotte meer dan één. Dan kunnen ze er later samen over praten. Sportcentrum Papendal is indrukwekkend. Wat een complex! Wat een activiteiten daar! Mooi, mooi! Mooi dat het daar is. Het is even zoeken naar het gebouw waar ze moeten zijn. Ze zitten nog maar net in de wachtkamer of een jonge dokter komt hen halen. Hij stelt zich voor als dokter Onderdaan. ‘Dokter Onderdaan?’ zegt ze verbaasd, ‘ik dacht dat ik door dokter Opperhoofd behandeld zou worden?’ ‘Dat klopt’ zegt Onderdaan. ‘Als U wilt dan zal ik hem roepen maar dat kan nog even duren, want hij is nog bezig met een patiënt! ‘Nee, nee’ zegt ze,’ het maakt mij niet uit.’ ‘Ik ken dokter Opperhoofd niet, dus als u mij kunt behandelen, dan vind ik het best.’ ‘Als ik maar van de pijn afkom. ‘
Ze gaan de spreekkamer binnen. Dokter Onderdaan vraagt haar het hemd van het lijf. Hierna naar de onderzoekkamer en hij laat haar buigen en strekken. Hij probeert de pijnlijke plek te vinden. Een diepe rimpel verschijnt op zijn voorhoofd en hij kijkt zorgelijk. Hij pakt er een indrukwekkend medisch boek bij en laat haar op een tekening zien waar de geblesseerde plek zit. Hij legt alles geduldig uit. Dan stelt hij voor dokter Opperhoofd erbij te halen. Deze komt met wapperende jaspanden de onderzoekkamer binnen snellen. Hij heeft een uitstraling van: ‘ik-ben-hier-de-dokter-die-het-allemaal-weet-en-ik-maak-jou-weer-gezond.’
En inderdaad! Hij legt de vinger op de zere plek. Ze schreeuwt het uit van de pijn. Dit is de eerste dokter die de pijnlijke plek kan aanwijzen. Ze kan de man wel zoenen ondanks de pijn. Opperhoofd kijkt heel voldaan. ‘Zie je wel’ lijkt hij te denken, ‘ik ben hier de deskundige’. Opperhoofd stelt een behandeling voor. Dat moet helpen. Met zes behandelingen moet de pijn weg zijn. En zo niet? De spuit erin! Maar zover is het nog niet. Opgelucht huppelt ze naar buiten. De zon in.
© Iris Bouman-Hoogerdijk