Het is woensdagavond. Vanavond komt Eugène weer richting Veenendaal voor ons gezamenlijke loopje. Eugène heeft vooraf al per mail gevraagd of ik al een route had uitgestippeld. Maar ik laat ‘m nog even in het ongewisse. Ik ben in een positieve stemming, ondanks dat stomme weeïge gevoel, en besluit daarom tot een wat langer loopje.
Pas op het laatste moment zal ik beslissen welke van de twee mogelijke routes ik wil nemen: eentje meer langs en door de wijk of een meer scenic route. Als we de straat uitlopen, besluit ik voor de scenic route te gaan. Zo’n negen kilometer. Met deze afstand neem ik wel m’n mp3-speler mee, één oortje natuurlijk in, zodat ik Eugène ook nog kan horen. Van praten komt echter niet veel, maar dat ligt niet aan m’n loopmaatje, maar aan het feit dat ik al m’n adem nodig heb om door te kunnen lopen.
Vreemd genoeg ligt mijn hartslag, net als bij m’n eerdere herstelloopje van afgelopen zondag, rond de 143. Mijn ervaring van eerdere loopjes qua hartslag was: bij rustige duurloopjes 152, bij wat meer tempo 156 en bij wedstrijdtempo 161. Dus hoe kan het dan dat het nu een stuk lager ligt, terwijl het niet zo aanvoelt?
Overigens valt me tijdens dit loopje op dat zodra Eugène naast me gaat lopen, mijn hartslag van de 143 naar de 161 ofzo springt. Jaja, ik hoor jullie al denken… maar nee, het is waarschijnlijker dat het komt omdat mijn hartslagmeter ongecodeerd is. Letterlijk storend, maar niet onoverkomelijk. En des te meer reden om voor m’n verjaardag later dit jaar een mooie Forerunner te kunnen vragen.
Op een gegeven moment loopt Eugène achter me en zie ik (sinds tijden, zo voelt ’t) het smalle pad voor me waar geen eind aan lijkt te komen. Heel even vergeet ik m’n loopmaatje, hoor ik alleen de muziek, de vogels, zie ik de koeien, het vele groen. Alleen het gevoel van lékker lopen heb ik niet. Hoe snel of langzaam ik ook loop het lijkt alsof ik elke keer weer met moeite vooruit kom.
Af en toe geef ik Eugène aanwijzingen welke kant hij op moet, soms loopt hij voor me, dan weer achter me. En als hij voor me loopt en schijnbaar moeiteloos over de weg huppelt, checkt hij regelmatig of ik nog meeloop en voegt zich dan weer bij me. Omdat ik geen puf heb om te praten vraag ik me af of hij het eigenlijk wel leuk vindt om met mij te lopen. Want welke toegevoegde waarde heb ik eigenlijk? Ik ga langzamer, ik praat amper en hij moet maar afwachten hoelang ik het volhou.
Het gaat weliswaar niet van een leien dakje, maar de route vordert gestaag. Dan, na een minuut of 50, moet ik stoppen. M’n knie voelde ik al eerder, maar nu doet het dus pijn. Shit, *^$%%#^knie! Ik blaas wat uit, doe m’n speciale rekoefening voor de knie. We wandelen een klein stukje en dan zet ik de vaart er weer in. Net op het heuvelachtige stuk, dus heel lang hou ik het niet vol. Weer een korte stop, stukje wandelen en vooruit. Ik maak zelfs nog even vaart om die laatste helling op te komen. M’n knie doet vreselijk zeer. Weer een stukje wandelen. Omdat het echter nog een kilometer ofzo naar m’n huis wandelen is en ik het fris vind worden probeer ik het laatste stuk nog even in een rustig tempo te lopen. Dat lukt echter niet helemaal. M’n knie wil écht niet verder. Nog zo’n 500 meter wandelen en dan is het loopje weer voorbij.
Thuis doe ik direct wat ijs op m’n knie. Hopelijk helpt dat. Als Eugène naar huis gaat ben ik weer flink misselijk. Gauw kruip ik in bed. Sorry lopers, die heerlijke douche laat ik aan me voorbij gaan dit keer. Ik ga in de foetushouding liggen en hoop dat ik niet hoef over te geven. Het duurt even, maar uiteindelijk val ik in slaap.
Onertussen in het donderdag: m’n knie voel ik wel wat, maar is niet pijnlijk. De misselijkheid is weer gezakt tot het inmiddels welbekende weeïge gevoel. Mijn verstand zegt: ben ik de komende twee loopjes, ongeacht de inspanning, wéér misselijk dan leg ik mezelf een tijdelijke stop op. Mijn gevoel wil het echter nog wat langer aanzien. Eens zien wat die tweestrijd op zal leveren…
© Carla den Nieuwenhoop – Veenendaal / http://runningmom.web-log.nl