Ze is die zaterdag moe, slap en futloos. Zeg maar: uitgeput. Zou het voorjaarsmoeheid zijn of bloedarmoede? Ze let er wel op dat ze genoeg ijzer consumeert maar toch… Je weet maar nooit. Voor de zekerheid wordt haar bloed nagekeken. Volgende week hoort ze van dokter Dorp wat er aan de hand is.
Ondanks dat ze weinig fut heeft wil ze toch gaan hardlopen. Ze kijkt op het internet en kiest voor de Kleiplaatloop. Daar is ze nog nooit geweest en het is maar een half uurtje rijden met de auto. Ze wil daar meedoen aan de vijf kilometer wedstrijd. Ze verwacht dat ze dat wel aankan nu ze zich niet optimaal voelt. Na het inschrijven besluit ze eerst met de kinderen mee te lopen . Voor de kinderen is er een twee kilometer wedstrijd. Deze start een uur eerder dan de andere afstanden van vijf, tien, eenentwintig en zelfs dertig kilometer. Na de kinderloop voelt ze zich warmgedraaid. Nog wat rek- en strekoefeningen, de hartslagmeter om en ze is klaar voor haar vijf kilometer. Haar hartslag is de laatste tijd wat van slag. Soms vliegt deze tot schrikbarende hoogtes om daarna naar beneden te kelderen. Het vreemde is dat ze zich niet beroerd voelt als haar hartslag boven de 235 slagen per minuut gaat.
Van de cardioloog heeft ze pilletjes gekregen om het hart wat rustiger te laten kloppen. Alle onderzoeken wezen uit dat haar hart gezond is. Het zal dan wel stress zijn houdt ze zichzelf voor. Ze maakt zich er niet echt druk om. Ze vertrouwd de arts die zegt dat alles goed met haar is. Zo staat ze dan aan de startstreep van de Kleiplaatloop. Het is alweer de twintigste keer dat deze loop georganiseerd wordt. Voor haar is het de eerste keer. Ze is benieuwd hoe het parcours is. Het startschot gaat, nadat de atleet die hier ook al voor de twintigste keer meeloopt in de bloemetjes en drank is gezet. De eerste kilometer loopt ze lekker snel. Krap vier minuten. Ze voelt zich plotseling in vorm ondanks dat haar horloge alarmerend piept omdat haar hartslag weer te hoog is. Ze probeert het geluid te negeren. Na nog een halve kilometer is het stil aan haar pols. De hartslag is normaal voor de prestatie die ze op dat moment levert. Ze loopt heerlijk! Alsof ze vleugels heeft. De meute loopt een loods in om aan de andere kant van de loods er weer uit te lopen. En zo komen ze op een geasfalteerd fietspad terecht. Ook daar loopt het heerlijk. Het weer werkt ook mee. Zon, weinig wind en een prima loop temperatuur.
Op elk lastig punt staat een parcourswachter in een oranje hes. Lekker duidelijk. Goed georganiseerd. Na ruim drie kilometer loopt ze ineens alleen. Ze schrikt ervan. Waar zijn de anderen gebleven? Gelukkig ziet ze een paar honderd meter verderop een parcourswachter. ‘Ga ik zo goed voor de vijf kilometer ?’, roept ze. ‘Dat zal wel’ antwoordt de man. ‘ Huh? dat zal wel?’, denkt ze. Wat krijgen we nou? Hij moet toch weten voor welke afstand hij daar staat? Of niet dan? Door lopen dan maar! Gelukkig ziet ze aan de horizon weer een parcourswachter verschijnen. ‘Is dit de vijf kilometer?’roept ze hem toe. ‘Weet ik niet’, antwoord de man. ‘Krijg nou wat’, denkt ze nijdig. Doorhollen maar. Gelukkig ziet ze snel alweer een andere parcourwachter. Alleen…hij staat met z’n rug naar haar toe. ‘Geen goed teken’, bedenkt ze. Links van hem een rood-wit afzetlint. ‘Ik loop de vijf kilometer’, roept ze angstig.’Loop ik zo goed?’’Die kant op!’, wijst de man. Rechtdoor? Vooruit dan maar. Gelukkig ziet ze even later atleten voor haar lopen. Ze probeert ze in te halen.
Ondertussen loopt ze al meer dan tweeëndertig minuten. Ze had voor de vijf kilometer allang binnen moeten zijn. Een snelle atleet haalt haar in. ‘Hoeveel kilometer loop jij ?’, vraagt ze hem. ‘Eenentwintig’, antwoordt hij. Oei, joei! Eenentwintig ! Ze loopt goed fout. En weer wordt ze ingehaald. Wanneer ze deze atleet vraagt hoeveel kilometer hij loopt is zijn antwoord:’ tien’. ‘Dit gaat echt niet goed’, denkt ze paniekerig. De volgende atleet adviseert haar om te keren. Dat durft ze niet want ze weet ‘heg noch steg’ in de Kleiplaatpolder. Ze besluit dan maar met de tien kilometer wedstrijd atleten mee te lopen. Haar hartslag is honderdzeventig. Ze voelt zich nog steeds goed.
Aan de volgende parcourswachter vraagt ze voor de zekerheid of ze op het parcours van de tien kilometer loopt. ‘Klopt’, zegt de man. Een atleet die bij haar in de buurt loopt zegt: ’jij zou toch maar vijf kilometer lopen?’. Dat beaamt ze. Ondertussen loopt ze al bijna veertig minuten. Ze baalt. Ze is boos! Ze is kwaad op al die ‘stomme’ parcourswachters die blijkbaar niet weten waarvoor ze staan. Ze neemt zich voor om straks, als ze gefinisht is een hartig woordje met de organisatie te wisselen. Ze liep notabene als eerste dame op de vijf kilometer. Zelfs als eerste dame overall! En nu loopt ze haar beker mis. Gloeiende, gloeiende!!! Zo rent ze met een gezicht als een donderwolk op de finish af. En daar wordt ze met gejuich begroet want… ze is de eerste dame van de tien kilometer. Ze is niet echt blij. Als ze stoom afgeblazen heeft mag ze op het podium staan. Felicitaties, een grote glimmende beker en prachtig boeket gele bloemen is haar deel. Ze lacht als een boer met kiespijn. Voor haar was het een race met onzekerheden. Ondanks alles liep ze goed voor haar doen. De bloemen zet ze thuis in een mooie vaas. De beker krijgt een ereplaats bij de andere trofeeën. Deze ‘Kleiplaat’ beker is een beker met een verhaal. Leuk voor later. Maar nu even niet.
© Iris Bouman-Hoogerdijk