Het levenspad van menig hardloper start niet makkelijk. Hij worstelt zich de wereld in. Wanneer hij geland is, slaakt hij zijn eerste overwinningskreet. Van deze vermoeiende start mag hij even op zijn lauweren rusten voordat de werkelijke levensloop gaat beginnen. Hij oefent zijn longen. Maait met zijn armen. Bewondert zijn tenen. Gretig drinkt hij. Vocht is belangrijk. Dat weet hij. Zo klein als hij is.
De achterban helpt hem. Steunt hem. Prijst hem. Zij geloven in hem en zijn kunnen. Ze weten dat hij het kan. Geloven dat hij de beste is. Uitgerust, groter gegroeid én sterk geworden neemt hij de eerste hindernissen. Vallen, opstaan en doorgaan. Hij wil het zelf doen. Hij kan het zelf. Als hij dan stevig op zijn benen staat, krijgt hij z’n eerste echte schoenen. Stapt dapper zijn eerste drempel over. De wijde wereld ligt aan zijn voeten. Hij zuigt zijn longen vol met energie. Wanneer hij door de plassen stampt, de straat over holt, door de duinen banjert, vermoeid in het gras ligt uit te hijgen, ziet hij andere lopertjes. Daar holt hij achteraan en rent ze voorbij. Loopt weer terug en ze hollen samen verder. Duwen, joelen en schreeuwen. Kattenkwaad uithalen. Het hoort er allemaal bij.
De volgende drempel komt op zijn pad. Hij leert van winnen en verliezen, van sportief en onsportief, van samen rennen en alleen doorgaan. Van eerste, laatste en in de middenmoot blijven. Hij traint gretig, wil meer, sneller en verder. Kiest zijn eigen weg. Ontmoet nieuwe maten. Ziet goede vrienden een ander pad inslaan. Hij traint op zijn eigen schema. Niet altijd met plezier. Toch met veel voldoening achteraf. Af en toe een rustpauze. Een langzame duurloop. Een fartlek. Een heuveltraining. Deze verschillende trainingen geven hem nieuwe energie. Hij loopt over zijn grenzen heen. Springt een keer in zeven sloten tegelijk. Doet mee aan een crosscircuit. Klei, modder, zand, grint, heuvels en dalen verdwijnen onder zijn voeten. Hij wankelt, struikelt, valt net niet. Zweet, vloekt maar rent door naar de volgende wedstrijd of trimloop. Altijd met een blij gezicht. Het lopen geeft hem steeds veel voldoening. Doorlopen, dag in dag uit. Hagel, wind en regen, onweer, felle zon, meewind en tegenwind. Hij loopt er dwars doorheen. Hij wil, hij moet, hij zal. Hij volgt zijn levensloop in goede en slechte tijden.
Hij is een optimist. Hij geeft niet op. Zijn lopen houdt hem op de been. Zijn sport drijft hem voort. Verder, steeds verder naar het doel toe. De finish is nog lang niet in zicht. Hij holt achter de vrouw van zijn leven aan. Sleept haar voor het altaar. Holt van huisje naar boompje met zijn beestje. Dribbelt met de kleintjes aan zijn hand. Verder maar weer. Carrière jagen tussen het hollen en het stilstaan door. Idealen najagen. Dromen laten vallen. Hij rust wat vaker. Is sneller moe. Maar het joggingpak van weleer zit nog als gegoten. Lopen blijft zijn uitlaatklep. Al hardlopend ordent hij zijn gedachten en lost problemen op. Met zijn trouwe maten hollen. Van hot naar haar. De wereld rond op de atletiekbaan.
Na jaren trainen weet hij het nu wel. Gelopen tijden zijn niet zo belangrijk meer. Lopen voor de gezelligheid. Lopen om te genieten. Samen met de anderen. Dan… Hij loopt tegen de muur! Hij kan niet meer. Met zijn laatste beetje kracht probeert hij op de been te blijven. Moet eigenlijk stoppen. De geest wil doorgaan. Wil niet opgeven! Vluchten kan niet meer.
Halverwege het levenspad is er weer een drempel. Hij had hem niet zien aankomen. Een hele hoge drempel deze keer. Bijna niet te nemen. Hij moet deze horde over. In één sprong! Met zijn laatste krachten. Zonder aanloop. Hij wil, hij zal, hij kan. Hij weet dat hij na deze drempel verder kan lopen. Beter dan de laatste tijd. Wat hem betreft mag zijn levenspad nog lang zijn. Hij wil zijn levensloop afmaken. Hij weet dat zijn weg niet geasfalteerd zal zijn. Hobbels en kuilen zal hij nog tegenkomen. Dat deert hem niet. Hij zal samen met zijn trouwe makkers doorgaan. Doorgaan! Hij zal doorgaan.
© Iris Bouman-Hoogerdijk