Ze lopen ertussen. Ze vallen op. De mannen. De mannen die niet gebonden zijn. Niet getrouwd. Niet verloofd. Zonder relatie. Ze zijn niet jong meer. Meestal om en nabij de vijftig. Vaak ouder. Het lijkt dat ze dan pas opvallen. Ze komen alleen. Ze gaan alleen. Ze hebben genoeg aanspraak. Hebben veel te vertellen.
Vaak praten ze alleen over lopen. Waar ze hebben gelopen. Waar ze gaan lopen. En wat een mooie loop is. Of een minder mooie loop. Omdat er thuis niemand op hun wacht, hebben ze geen haast. Waarom zouden ze? Alleen is maar alleen. Bij de trimlopen en wedstrijden zijn er mensen om hen heen. Is er gezelligheid. Hebben ze aanspraak. Echte vrienden hebben ze niet. Ze ontvangen niemand thuis. Gaan zelden bij iemand op bezoek. Het zijn eenlingen.
Waarom ze opvallen? Dat is te zien aan hun loopkleding. Dat zien loopsters. De dames hebben er oog voor. Zijn kleurbewuster en modegevoeliger dan de meeste lopers. De eeuwige vrijgezel is vaak niet modebewust. Zolang iets niet stuk is, wordt het aangetrokken. Dat het hopeloos uit de mode is. Dat het verkleurd of gekreukt is. Dat zien ze niet. Daar hebben ze geen oog voor.
Er is ook niemand die hen er op wijst. Pas als de loopkleding gaat lubberen of er vanzelf gaten in vallen. Dan pas kopen zij wat nieuws. En dan nog zijn de kleuren saai en de modellen verouderd wat zij kopen. Want… veel van deze vrijgezellen zitten op de centjes. Uitverkoopjes moeten het zijn. Of… Sommige supers verkopen ook loopkleding. Ziet er aardig uit in de winkel. Maar toch… Er ontbreekt iets aan. Net dat ene naadje in de loopkous is anders. Net niet die kleur die ‘in’ is in dat seizoen. Net wat anders dan de loopkleding uit de hardloopwinkels. Daar zijn de kleuren hip en modern. Daar wijst de verkoper op de snit. Geeft tips en zorgt ervoor dat de loopklant er flitsend uitziet. Opvallen moet de loper. Op de weg en in het verkeer.
Sommige van die loslopende mannen wonen nog bij moeder thuis. Hun oude moeder weet van geen mode in loopkleding. Als zoonlief niet klaagt dan zegt zij ook niets. Zij is van een andere generatie. Doof en slechtziend. Ze is al blij dat zoonlief haar meeneemt naar de loopjes. Heeft zij ook een verzetje. Een uitje. Anders komt ze nergens. Ze is haar zoon dan ook dankbaar. Tot de dood hen scheidt. Dat is een drama voor zoonlief. Zijn huis vervuilt. Zijn loopkleding ruikt naar iets wat niet prettig is.
Zijn uiterlijk is ook vaak wat vreemd. Hij mist iets. Maar wat? Daar is de vinger niet op te leggen. Zolang moeder zich nog onder de levende lopers begeeft, heeft zij plezier van haar jongen. Bij de trimlopen die haar zoon bezoekt zijn ook andere meegaande vrouwen waar ze een praatje mee kan maken. Als zoonlief zijn kilometers hardloopt, wandelt zij een blokje om. Zo gaat dat. Dat zien lopers overal gebeuren. De meelopers zijn vriendelijk tegen de moeders. Ja, waarom niet? Het lopersvolkje is tolerant. Ze laten elkaar in hun waarde. Dat is ook zo mooi van lopers. Rangen en standen doen er niet toe. Leeftijden of geslacht. Snelle lopers of langzame lopers. Ze hebben één gemeenschappelijke passie. Dat is het lopen. Daar komen ze voor. En de rest is niet belangrijk.
© Iris Bouman-Hoogerdijk – Nieuwolda