Al die ilionisten hebben zich ingeschreven voor de 10 kilometer van de Meerhorstloop, alleen ik voor de halve marathon. Ze vinden het allemaal erg flink van mij. Ik begin een beetje te twijfelen: is het wel verstandig om veertien dagen na Linschoten weer een halve marathon te doen? Zal ik niet net zo doen als Jan op Ameland?
Jan had zich ook ingeschreven voor de halve, maar hij besloot op het kritieke moment toch maar de afslag voor het 10-kilometerparcours te kiezen. En aangezien de echte tien-kilometerlopers tien minuten later waren gestart, kwam hij in een recordtijd over de finish. Daarmee bracht Jan de wedstrijdleiding een ogenblik in verwarring. Nee, Marjon heeft zich ook voor de halve marathon ingeschreven, en ze zegt dat Mathilde ook nog komt. Beiden gaan – ik bedoel trainen – voor de marathon van Rotterdam. Ik herhaal een eerdere verklaring dat ik het leuk vind om met M & M te lopen.
De loop begint met een rondje door Stompwijk. Als we naar vijf minuten weer langs de finish komen roep ik uit, dat ik dít in elk geval gehaald heb. Achter me hoor ik dan: "En de rest halen we ook, Gerrit". Het is Marjon. Ze is achteraan gestart en ze loopt me nu voorbij. Haar tempo is bewonderenswaardig.
Het parcours van de Meerhorstloop is ingewikkeld. Het bestaat eigenlijk uit drie grote lussen. Na elke lus kom je weer dicht bij het dorp. Na de laatste finish je natuurlijk ín het dorp. De eerste lus gaat naar het oosten: onder de provinciale weg N206 door naar de Zoetermeerse plas en het recreatiegebied Noord Aa. Dat gaat heen met de wind mee en dat loopt lekker. Op de Bovenmeerweg komt Mathilde bij me. Ze zegt dat ze een poosje achter mij gaat hangen. Is goed. Ik voel me een ridder. De terugweg van de eerste lus gaat tegen de wind in en die is behoorlijk hard vandaag. Tussen de bomen van het Prielenbos valt het nog wel mee, maar als we langs de Ondermeerweg de Geerpolder in duiken krijgen we hem vol op de kop. En juist nu gaat Mathilde me voorbij. Ik verbaas me eerst, maar dan zie ik het: ze loopt achter een grotere vent aan, die natuurlijk meer wind vangt. Ik voel me in de steek gelaten. Nou ja, na de eerste verzorgingspost ben ik misschien ook wel een ietsje langzamer gegaan. Nog lang zie ik Mathildes knalrode jack voor me uit.
De Ondermeerweg maakt een haakse bocht naar rechts, en gaat nu Geerweg heten. Nu beginnen we aan de tweede lus. Die gaat uiteindelijk de Geerpolder weer uit, verder over het Zwetpad door de weilanden terug naar de provinciale weg en dan tot aan Zoeterwoude dorp. Ik vraag me af of het feit dat de Chinezen melk gaan drinken een extra garantie biedt dat deze weilanden er zullen blijven. De boeren krijgen in elk geval nieuwe kansen. Maar dan zullen ze ook meer koeien willen hebben en dat betekent meer mest en vroeger maaien, en dat is niet goed voor de weidevogels. Ze zullen toch ook niet over koeienflats gaan beginnen? Zoals ze nu al bezig zijn over varkensflats?
Aan het begin van de Papeweg staat een zwaan langs de kant. Eerst denk ik dat hij over wil steken en ik nodig hem uit om maar te gaan. Maar hij blijft staan kijken. Hij snapt kennelijk niet wat híer nou aan de hand is. En ik geloof dat hij het zaakje ook niet erg vertrouwt. Zou ik ook niet doen als ik zwaan was. Vanaf het noordelijkste punt van de tweede lus gaan we door het Westeinde terug. Dit is de Goudkust van Zoeterwoude, een paradijselijk weggetje tussen hoge bomen en geriefhoutbosjes door. Met aan beide kanten grote boerderijen, gedeeltelijk gekocht door meervermogenden uit de stad; gekocht van boeren die het voor gezien hielden. Het paradijselijke Westeinde loopt dood in de Hel, een modderig natuurgebied, waar in het voorjaar veel weidevogels zitten. Nu zitten er veel ganzen. Maar wij gaan linksaf, het Hellepad af en dan weer terug langs de N206 tot aan het zuidelijkste punt van het parcours. Dat betekent nu: volop de wind tegen.
Ik begin mijn benen u wel aardig te voelen. Het vijftienkilometerpunt. O, o, één uur en vijfentwintig minuten. In Linschoten was dat één uur en eenentwintig minuten en nu moet het zwaarste deel van de rit nog komen. Of misschien? De laatste lus gaat eerst een kwartslag om de Zoetermeerse Meerpolder. Die ziet er op de kaart uit als een bijna volmaakte cirkel. Misschien draaien we daar geleidelijk van de wind af. In elk geval hebben we het laatste stuk wind mee…
Vergeet het maar. Dat stukje Meer en Geerweg gaat precies door de wind heen. We gaan overstag, zou een zeiler zeggen. En die wind heeft vrij spel in de open vlakte naar Leidschendam toe. Eigenlijk heb ik nog steeds het gevoel dat ik wel in een goede stijl loop, maar als een passant vraagt me vriendelijk vraagt of het nog gaat besef ik ineens dat het in elk geval erg langzaam gaat. Eindelijk. Hier staat een hek open, dat voor anderen gesloten blijft. We gaan dwars door de polder terug naar de provinciale weg. Ik lijk nu zelfs last te krijgen van het slechte wegdek. Dit weggetje moet ooit gebruikt zijn door maatschappijen die hier olie uit de grond ja-knikten. Maar sindsdien is er natuurlijk nooit meer iets gedaan aan onderhoud. Ik vraag me af, hoe het komt dat ik nu zo’n moeite mee heb met dat lopen. Twee jaar geleden liep ik deze wedstrijd nog binnen het uur en drie kwartier. Er blijft maar één verklaring over: leeftijd. Ach ja…
Op de provinciale weg terug is het twintigkilometerpunt. "Kom op, nog twee en een half rondje op de baan" roep ik tegen iemand die nóg langzamer gaat, vooral om mezelf moed in te spreken. Onder gejuich van de gefinishte Ilionisten kom ik over de meet. Wat lief! Maar twee uur en drie en een halve minuut. Niet eens binnen de twee uur. Maar in de kantine is erwtensoep, en daar ben ik aan toe.
© Gerrit Pelkman – Lid ARV Ilion